Officieel heeft ‘Natuurmagie’ de naam ‘Wicca’ gekregen, een inwijdingstraditie die rond 1950 geïntroduceerd werd door Gardner en Crowley. Wicca is een natuurreligie die samengesteld is uit diverse oude paganistische religies en mystieke inwijdingstradities qua folklore, mythologie, structuur en rituele gebruiken. In verloop van tijd zijn hier ook vele stromingen uit ontstaan. Maar, ze zijn het allemaal eens over bepaalde zaken namelijk, de Maangodin, de Drievoudige Godin, de Gehoornde God, de jaarfeesten en het vieren van de verschijningsvormen van de maan. Wicca wordt veelal beoefend in groepen die covens worden genoemd, maar er zijn ook veel solitaire Wiccans. Er wordt van diverse pantheons gebruik gemaakt, aan magie en rituelen gedaan en men gelooft ook in reïncarnatie.
De 2 meest bekende stromingen in Wicca zijn:
Gardnerian: volgens de leer van Gerald Gardner. De nadruk ligt op praktisch
magisch werk.
Alexandrian: volgens de leer van Alex en Maxine Sanders. De nadruk ligt op
ceremonieel werk. Het verschilt met Gardnerian Wicca in gebruik van voorwerpen
en namen van de goden en elementalen.
Ze zijn overtuigd van het principe: ‘als het werkt, gebruik het!’
Onze Natuurmagie is dus nog helemaal niet zo oud maar heeft spirituele wortels die tot diep in de Oertijd reiken en wordt daardoor de ‘Oude Religie’ genoemd. Wicca, de religie van de ‘heksen’, was lange tijd gehuld in sluiers van geheimzinnigheid. Wiccans richten zich op het vereren van de creatieve krachten in de natuur, gewoonlijk gesymboliseerd in de Godin en de God. Meestal gebeurt dit zonder veel poespas en zonder dit rond te bazuinen. Wiccans doen er het zwijgen toe en zijn ook niet op zoek naar nieuwe leden. Wij bekeren niemand omdat ons natuurgeloof, in tegenstelling tot de meeste westerse religies, geen enkele pretentie heeft de enige ware weg naar het Hogere te zijn. Wil je erbij horen? Zoek dan zelf contact op met een coven in je omgeving.
Er is in Wicca ook een gezonde vorm van individualisme want er zijn verschillende soorten en vormen van de beleving ervan. We kunnen onze religie dus gevarieerd noemen; ze heeft vele gezichten. De spirituele ervaring is voor iedereen anders en kan alleen met het Hogere gedeeld worden. Wicca is dus een ervaringsreligie die gestoeld is op eigen beleving en instructies die elk voor zich mag ontvangen.
Dat wil helemaal niet zeggen dat we er zomaar kunnen op los leven. Heksen hebben wel degelijk enkele belangrijke regels en wetten. Hekserij is een levensstijl die vooral neerkomt op eigen verantwoordelijkheid.
Onze 3 belangrijkste regels zijn:
Doe wat je wil, zolang het niemand schaadt!
An ye harm none, do as ye will..
Dit houdt in dat je alles kan doen, zolang je niemand (ook jezelf niet) schaadt. Je mag dus bijvoorbeeld niet iemand vervloeken. Liefdesmagie gebruik je ook het best voor jezelf, anders kun je je vergissen in de situatie en iemand schade toebrengen.
Houd de wet van drie in je achterhoofd! Wat je geeft, krijg je in drievoud terug.
Ever mind the rule of three, three times what thee givest returns to three.
Deze wet betekent simpelweg dat als je iets slechts doet, je drie keer zo hard gestraft wordt en als je iets goeds doet, je daarvoor drie maal zo sterk beloond wordt. De straf of beloning kan totaal anders zijn dan je verwacht en hoeft niets te maken te hebben met wat je gedaan hebt. Maar meestal herken je het wel als het zover is. Het is gewoon de wet van oorzaak en gevolg (x3).
Geloof dat magie echt bestaat !
Magic is in the universe. Be careful what you wish for !
Je bent elke dag van je leven omringd met de mooiste magie. Kijk maar wat er rondom je gebeurt in de natuur! Kijk eens naar zonsondergang of zonsopgang. Of hoe het water een steen in een rivier kan uithollen. Of hoe bladeren in de herfst naar beneden vallen en de meest fantastische kleuren aannemen. En hoe ze in de lente dan weer de bomen in een groen kleedje hullen. Het zou bovendien nogal gek zijn hé, een heks of magiër die niet gelooft in magie…
Wat verstaan we dan eigenlijk echt onder ‘MAGIE’?
Magie is de kunst om dingen te veranderen door je eigen wil .Of met andere woorden: je kan dingen laten gebeuren zoals jij dat wil. Stel het zo voor: je richt je wil als een kolom helder licht doorheen de kosmos. Zie die wens naar boven priemen en maak opening voor wat jij wenst. Het is een gaatje boren in het kosmische door de kracht van jouw wil om zodoende een kleine verschuiving in het verloop van de toekomst teweeg te brengen.
MAAR! Er zijn goede en slechte mensen… Als jouw hart gevuld is met slechte bedoelingen, dan is magie niet voor jou bestemd!
WANT GEDACHTEN ZIJN KRACHTEN
Maar de absolute basis van Wicca/natuurmagie is ‘Moeder Natuur’ die onze enige en echte Godin is in alle levende dingen. We zijn attent op wat er om ons heen groeit en bloeit, op wat er gebeurt in de lucht; de maan, de sterren, de planeten… We kijken niet alleen naar iets, maar we zien ook daadwerkelijk wat iets is. We kijken met dezelfde aandacht naar de seizoenen en we weten dat we zelf ook innerlijk mee veranderen.
Ooit zei Bob Marley het heel mooi over de regen: ‘Sommige mensen voelen de regen, anderen worden alleen maar nat.’
Als je straks buiten komt, kijk dan eens met andere ogen naar de natuur. Open al je zintuigen en ruik, proef, luister, kijk, voel… Voel de wind op je huid en in je haar als een liefkozing, luister naar het lied van de vogels (zelfs in de winter!), kijk naar dat piepkleine plantje dat hard zijn best doet om te overleven, geniet van geuren van kruiden en bloemen… We zijn omringd door pure schoonheid, wees je daarvan bewust en draag zorg voor onze kwetsbare aarde. Aangezien we op een punt zijn beland waar één enkele misstap onze planeet kan vernietigen, is Wicca als natuur-vererende religie actueler dan ooit.
Wicca is geen curiositeit uit een ver verleden, maar het is een vreugdevolle religie die voortkomt uit onze verwantschap met de natuur. Het is een opgaan in de godinnen en goden, de universele energieën die al wat bestaat creëerden. Het is een persoonlijke positieve viering van het leven.
Ter illustratie van wat ik over de natuur vertelde, laat ik je graag even het droevige sprookje lezen van Godfried Bomans (1913-1971) : ‘de rijke bramenplukker’. Het vertelt wondermooi hoe belangrijk natuurlijke schoonheid is, maar hoe weinig er met deze oerbasis nog rekening gehouden wordt. Het toont het verschil tussen de allesoverheersende drang naar geld en macht en eenvoudig en puur geluk.
Het sprookje werd uitgebracht in 1947, maar blijft (net zoals Wicca) razend actueel.
Moraal van het verhaal: Tevredenheid en eenvoud maakt gelukkig. Helaas wordt het door weinigen begrepen.
De rijke bramenplukker.
Vele jaren geleden leefde er in een groot bos een oud bramenplukker. Zijn vader en moeder lagen al een halve eeuw aan de voet van een beuk begraven, doch dat was de bramenplukker reeds lang vergeten; hij wist niet eens wat het scheefgezakte kruis eigenlijk beduidde doch achtte het raadzaam, wanneer hij er ’s nacht langs moest, een omweg te maken.
Verder woonde er niemand in het bos en daarom dacht de bramenplukker dat hij alleen op de wereld was. Deze gedachte deed echter zijn opgewektheid geen schade. Hij zong luidkeels de vrolijkste liederen, zonder ophouden, behalve ’s nachts, want dan moest hij slapen – dat is een goede verontschuldiging. Maar verder, verder was er geen vrolijker mens denkbaar. “Zie,” placht hij ’s morgens te zeggen, “die zilveren parels op de bloemen! Voor wie anders liggen al die diamanten over het gras gestrooid dan voor mij? Wat ben ik rijk!” En als hij door het woud liep, zuchtte hij: “Wat een hoge gewelven, wat een ruime portalen, wat een prachtige zuilen! En dat alles voor één man!”
Des middags lag hij op zijn rug naar de wolken te kijken, die de wonderlijkste figuren voor hem maakten. “Zie,” sprak hij dan, “een beer! En daar een winterlandschap! Wie heeft er zo’n zoldering? Ik word er verlegen van!” Maar ’s avonds was de bramenplukker het vrolijkst. Dan ging hij onder de laurierboom zitten voor zijn huisje en wachtte gespannen. En plotseling, als de zon voor het laatst haar purperen stralen over de heuvels wierp, begon ver in het woud een fijne hoge stem te jubelen, zo verrukkelijk schoon en toch zo eindeloos weemoedig dat de bramenplukker de tranen in de ogen schoten. “Heerlijk, prachtig!” riep hij dan ten leste uit, “dank, dank, onbekende zanger! Wat een muziek! Wat een geluid! Hoe jammer dat ik alleen op de wereld ben!!”
Doch dat was hij niet; op een avond trok een ontdekkingsreiziger door het woud, duwde de kleine wankele deur open en stond glimlachend voor de bramenplukker. “Vriend,” sprak hij, “wat eten en een bed, dat is al. Want ik heb honger en slaap. Versta je me?” Doch de bramenplukker zat doodsbleek op zijn stoel en zweeg. “Komaan,” hernam de reiziger, “hier is een goudstuk. Dat maakt de tong wat losser.” Nu rees de bramenplukker op. “Wezen,” sprak hij moeilijk, “ik heb uw goud niet nodig. Daarom zweeg ik niet. Doch mag ik u eens betasten?” “Ga je gang,” sprak de reiziger, die een vrolijk man was. En de bramenplukker betastte de reiziger; hij kneep hem in de neus, draaide zijn hoofd naar alle kanten, keek aandachtig in de mond en riep ten slotte: “Precies als ik! Precies als ik! Alles hetzelfde!” en hij omhelsde hem.
“Wat ben jij een onnozelaar,” lachte de reiziger, zich losmakend, “heb je nog nooit een mens gezien?” “Ik ben niet alleen!” riep de bramenplukker, in de handen klappend, “ik ben niet alleen! Precies zulke benen!” en hij danste rond de tafel. “Kom,” hernam de reiziger, “ik heb honger. Bedwing je een beetje.”
En hij zette zich aan tafel, nam een bord uit zijn ransel en zette dit met een veelbetekenende klap voor zich neer. “Welnu,” zei hij, “laat eens wat zien.” “Ja, ja!” riep de bramenplukker, “precies als ik! Juist hetzelfde!” En hij danste naar de provisiekast, haalde brood, worst en ontbijtkoek, en danste met dit alles om de tafel heen, wel driemaal. Toen ging hij zitten, haalde diep adem en zei: “Bedien u.” De reiziger at zwijgend. Bij elke hap die hij deed, riep de bramenplukker verrukt: “Precies als ik!” Dat was in het begin wat hinderlijk, doch de reiziger had honger en at glimlachend door. Tenslotte hief hij het hoofd op; zijn oog viel op het goudstuk, zoals het daar lag, op de rand van de tafel.
“Vriend,” sprak hij, “waarom wilde je dat goudstuk niet van mij aannemen?” “Ik heb het niet nodig,” antwoordde de bramenplukker eenvoudig, “ik heb diamanten.” “Diamanten?” herhaalde de reiziger, “heb jij diamanten? Hoeveel?” “Precies weet ik het niet,” sprak de bramenplukker peinzend, “een paar grasvelden vol” “Zeg het nog eens.” “Een paar grasvelden vol,” herhaalde de bramenplukker. Ditmaal was het de reiziger, die doodsbleek op zijn stoel zat.
“Man,” riep hij tenslotte, “je bent schatrijk!” “Dat zei ik toch al,” sprak de bramenplukker, “maar dat is niet alles. Ik heb nog wel andere dingen.” “Noem nog eens wat, kameraad.” “Ja,” hernam de bramenplukker verlegen, “er is zo veel. Daar zijn bijvoorbeeld de spiegels.” “Spiegels?” vroeg de reiziger gejaagd. “Ja,” vervolgde de bramenplukker op dezelfde achteloze toon, “een paar duizend, ik heb ze nooit geteld. Sommige zijn zo groot dat je een dag nodig hebt om er omheen te lopen. Ach ja.” “Een dag nodig om er. Vriend, waar liggen al die schatten?” “In mijn huis.”
“Dat moet een paleis zijn!” stamelde de reiziger. “Het is ook een paleis,” antwoordde de bramenplukker glimlachend, “ik heb het zelfs nooit helemaal bekeken, daarvoor is het te groot. Er zijn zuilengangen bij waarvan men het eind niet zien kan; duizenden slanke kolommen dragen het gewelf. Dat is een lust om te zien! Doch af en toe ontmoet men wijde, nog hogere portalen; het gewelf is daar niet groen, doch lichtblauw met witte vlekken.”
“Mozaïek dus?” vroeg de reiziger ademloos. “Ik weet niet wat u bedoelt,” sprak de bramenplukker. De reiziger legde het moeilijke woord uit. “O, nee!” hernam de bramenplukker lachend, “dat is slechts kinderspel! Dat zou mij op den duur vervelen: altijd hetzelfde te bekijken. Nee, hier bewegen zich de figuren, zij trekken langzaam en statig voorbij, ja, zij vervormen zich tot de wonderlijkste gedaanten: ijsberen, winterlandschappen, en kabouters met baarden. Zelfs de kleuren veranderen: dan is het diepblauw, dan lichtgrijs, soms beide. Het is heerlijk om te zien; men wordt er nooit moede van!”
“Dat is ongelofelijk!” riep de reiziger, “ongelofelijk! En dat alles voor één man. Maar, maar je moet je toch wel eens eenzaam gevoelen tussen al die zuilen, galerijen en spiegels?”
“O nee!” sprak de bramenplukker, “er is muziek genoeg, van alle kanten en de hele dag door.” “Muziek?” riep de reiziger, “muziek? Kom, bramenplukker, nu maak je me wat wijs.” “Nee, wezenlijk niet,” verzekerde de bramenplukker, “de hele dag door en telkens nieuwe liederen. Maar ’s avonds worden de solo’s gezongen. Daar heb ik een aparte zanger voor. U moet morgenavond eens luisteren. U blijft toch vannacht hier slapen?”
“Nee,” antwoordde de reiziger, zijn jas aantrekkend, “ik ga onmiddellijk door. Ik ben ontdekkingsreiziger. Dit is mijn grootste ontdekking. Ik ga het iedereen vertellen.”
“Dat moet u doen,” sprak de bramenplukker, “ik heb mij al lang bezwaard gevoeld er zo heel alleen van te genieten. Maar blijf toch één nachtje! Dan zal ik u morgen alles zelf laten zien en kunt u het nog veel beter vertellen.”
“Nee,” sprak de reiziger, “tijd is geld! Ik ga onmiddellijk door. Bedankt voor de ontbijtkoek. Adieu.” Hij trok de deur achter zich toe en verdween in de nacht. De bramenplukker snelde naar buiten, doch hij zag niets. “Wat jammer,” mompelde hij, “tijd is geld! En hij had zoveel parels mogen hebben als een mens kan dragen. Reiziger, reiziger! Kom terug!” Doch de reiziger hoorde hem niet; hij sprong over sloten en heggen, zwom twee rivieren over, trok een donker woud door en was in de stad.
“Burgemeester,” zei hij, “ik heb iets belangrijks te zeggen.” “Wel,” sprak de burgemeester, “dat is prettig. Ga maar op het stadhuis staan.” En de reiziger ging op het stadhuis staan. “Mensen!” riep hij, “willen jullie graag parels hebben?” “Ja zeker!” riepen de mensen. “En voelt er iemand wat voor spiegels, zo groot als dit marktplein?” “Ja zeker,” riepen de mensen, “geef ze maar hier!” “En is er hier soms iemand die graag in een paleis wil wonen met groene zuilengangen en plafonds van beweegbaar mozaïek?” “Dat willen we best!” riepen de mensen, “waar staat het?” “Komt maar mee!” riep de ontdekkingsreiziger, “loop maar precies achter me aan! We hebben geen tijd te verliezen!”
En zij trokken een donker woud door, zwommen twee rivieren over, sprongen over sloten en heggen, en waren bij de bramenplukker. “Bramenplukker!” riep de reiziger, “hier zijn we!” “Wat aardig!” riep de bramenplukker, “u laat er geen gras over groeien, dat moet ik zeggen. Hemeltje lief, wat hebt u daar een mensen bij u! Het zijn er wel een paar duizend! Wat gaat u daarmee beginnen?” “Wij komen de parels halen,” sprak de burgemeester, naar voren tredend, “en wij gaan in het paleis wonen waar de zoldering van beweegbaar mozaïek is en de zuilen van groen smaragd. Wij komen luisteren naar de muziek en de spiegels moeten we ook hebben.” “Wel, dat is heerlijk!” riep de bramenplukker, hem omhelzend, “ik ben zo blij dat jullie het ook waarderen! Dat jullie inziet hoe mooi dat alles is! Welkom, welkom! Ontbijtkoek heb ik niet zoveel, maar wel goed brood en fris water.”
“Wij moeten geen ontbijtkoek,” sprak de burgemeester langzaam, “wij moeten parels.” “Die krijgen jullie!” riep de bramenplukker, “zoveel als je dragen kunt. Wacht tot morgen!” “Kan het niet vanavond?” vroeg de burgemeester bezorgd, “tijd is geld!” “Nee,” hernam de bramenplukker hoofdschuddend, “nu is het donker. En in het donker ziet men de parels niet. Maar morgenochtend vroeg zult u eens wat zien! Gaan jullie nu wat slapen, we hebben alle tijd.” “Goed,” sprak de burgemeester, “slapen, mannen! We hebben alle tijd!”
De volgende morgen lagen de velden glinsterend en flikkerend onder de rode hemel; aan elke grashalm, ook de kleinste, hingen prachtige, zilveren diamanten, en toen de zon opging, veranderden deze in topazen, smaragden en blauwe saffieren, stralend van licht, flonkerend van zuiverheid, schitterender dan aardse juwelen. En daartussen stonden de mensen en spraken over de parels die nu weldra gevonden zouden worden, hele grasvelden vol. Werd nu de bramenplukker maar wakker; zij hielden de ogen strak gevestigd op de kleine deur.
Eindelijk ging zij open; de bramenplukker trad naar buiten en schouwde zwijgend over de velden; zijn ogen stonden vol tranen. “Jullie treffen het wel,” sprak hij zachtjes. “Wat zegt ie?” mompelde de burgemeester. “Ik zeg: jullie treffen het wel,” hernam de bramenplukker glimlachend, “zoveel parels liggen er anders nooit.” “Ik zie geen parels,” sprak de burgemeester. “Zien jullie geen parels?” vroeg de bramenplukker verbaasd. “Wij zien niets,” riepen de mensen, “wij zien helemaal niets.”
De bramenplukker sloeg de handen in elkaar. “Wat hebben jullie slechte ogen!” riep hij uit, “kijk om je heen! Zie je het niet?” “Dat is dauw,” sprak de burgemeester boos. “Dat, dat wist ik niet,” stamelde de bramenplukker, “ik dacht.” “Waar zijn de zuilengangen?” vroeg de burgemeester kort. “Daar,” fluisterde de bramenplukker. “Dat zijn bomen,” antwoordde de burgemeester, waar is het mozaïek?” “Daar,” sprak de bramenplukker. De burgemeester hief de ogen naar de purperen hemel. “Dat is lucht,” zei hij, “gewoon lucht Waar zijn de spiegels?” De bramenplukker wees zwijgend in de verte. “Dat zijn vijvers,” sprak de burgemeester, Waar is de muziek?” De bramenplukker stak de wijsvinger op; de burgemeester luisterde. Toen richtte hij zich op en sprak met een bittere glimlach: “Dat is een nachtegaal, onnozele! Een simpele nachtegaal! Wij zijn bedrogen.” “Wij zijn bedrogen” schreeuwden de mensen, “wij zijn bedrogen!” “Maar ik heb toch precies verteld zoals het is!” riep de bramenplukker, “ik heb toch precies.” “Hang hem op!” riepen de mensen, “hang hem toch op!”
En toen ’s avonds de nachtegaal zijn trillend lied begon, was er niemand om te luisteren. Want de bramenplukker hing juist een tak lager, dood.
Moeder Aarde
De Aarde bestaat reeds 2,5 miljard jaar, zoveel langer dan de mensheid.
Ze heeft geen mensen nodig om te bestaan, maar wij hebben haar nodig.
Dit zal altijd zo blijven. Onze planeet zal altijd overleven, een stuk langer dan het mens’DOM’.
We zijn verdwaald geraakt in een wereld
vol problemen – zelf gecreëerd !
Dit laat Moeder Aarde ons al geruime tijd weten, ze stuurt ons genoeg signalen !
Het wordt tijd, hoogtijd, om daarbij stil te staan.
De Aarde geeft reactie op ons ondoordacht omgaan met Haar.
Het zal niet lang meer duren of we zijn vol water gelopen, overspoeld!
Of net andersom: het wordt één onvruchtbare dorre woestijn.
We zijn onze mooie planeet aan het leegroven. Het maakt niet uit hoe of aan welke voorwaarden… financieel belang is belangrijk !
Het gaat aan een hoog tempo, vliegensvlug: ontbossing, bebouwing, vervuiling, ontginnen van grondstoffen.
Het lijkt erop dat de mensheid niet de beste stap was in de evolutie, we zijn een soort dat zijn eigen habitat vervuilt en uitbuit om zo de eigen ondergang te creëren.
Dit gaat zo snel, sneller dan Moeder Aarde zich nog kan herstellen.
Voor dat herstel heeft onze Aarde ademruimte nodig. Ze heeft nood aan onze bewustwording en respect.
Ze heeft ons hard nodig en ons HART nodig zoals wij Haar hard en haar HART nodig hebben…
Dit kunnen we samen, het is nog niet te laat! Het moet en het kan anders !
Door opnieuw bewuster bij de natuur te leven, niet vanuit ons hoofd maar met ons volle bewustzijn, onze zintuigen, ons hart, onze essentie.
We kunnen opnieuw leren samenwerken en luisteren naar Moeder Aarde. Want zeg nu zelf: wat heeft ze ons veel te bieden. We zijn allemaal kleine mensjes, maar in ons schuilt de kracht om onze blauwe planeet weer te laten ademen.
Die kracht zit in opnieuw bewust worden van ons “weten”, iets dat we allen in ons dragen maar voor een stuk verdrongen hebben. Stenen, planten en dieren “weten” nog…
Ons terug “herinneren” en verbinden met alles rondom ons, met de natuur, is nu nodig.
Alles in de natuur is niet alleen één met zichzelf, maar vooral één met het geheel !
Als we de natuur waarnemen, enkel door oppervlakkig na te denken, komen we er niet uit !
Neem af en toe momenten van stilte, sta stil bij wat er gebeurt.
Glijdt die stilte in met je aandacht dicht bij je ademhaling: traag in – en uitademend.
De lucht die we inademen is natuurlijke energie, zoals het ademhalen een natuurlijk proces is.
We hoeven daar niet over na te denken, het gaat vanzelf… iedere cel herbront zich, zelfhelend, verbindend…
Als we stil worden, laten we het denken los, zoals de wind de wolken verder drijft.
We ‘zijn’ en ‘voelen’ vanuit ons diepste zelf, vanuit onze essentie.
We ademen samen in het ritme van Moeder Aarde, in symbiose, Haar naadloos aanvoelend.
Haar nood is onze nood, Haar pijn is die van de mens.
De natuur is onze leraar, die laat ons weten en voelen hoe we ons steentje kunnen bijdragen.
Weet dat elk steentje, al is het maar een zandkorrel, belangrijk is om onze Aarde beter te maken, om ze te voeden met positiviteit en collectief bewustzijn.
– Inzicht krijgen en bewust worden –
Zo tonen we Moeder Aarde ons respect en liefde, onze kracht voor herstel, de wil en moed om terug op te bouwen wat verwoest, weggespoeld, verdord en leeggeroofd is. Klein beginnen bij onszelf, dat is de boodschap. Begin zelf te sorteren, op te ruimen, minder te consumeren. Bekijk de natuur van dichtbij en je zal alles beter begrijpen.
Red Haar!
Dat zijn de inzichten die elk van ons nu nodig heeft en waar onze prachtige blauwe planeet op wacht.
Een liefdevol geschenk van ons allen dat we haar met een dankbaar hart aanbieden, een gift van heling, zuivering en respect… daar wacht ze op, om ons terug te kunnen omarmen!
BLESSED BE Zafyr, lesgeefster bij Cara Dùinn